• Gepubliceerd door
  • Vrouw tot Vrouw
  • Gepubliceerd op
  • 3 november 2021

Herr’ Käthe, Luthers trouwe levensgezellin

Tekst: M. van Kooten

Bekend is het liedje: ‘k Heb mijn wagen volgeladen’. Het gaat in dat liedje niet om een wagen met hooi of gras maar over ‘kijvende oude wijven’ en in een volgend couplet over ‘meisjes die zongen als lijsjes’. Aan dat liedje moet ik vaak denken als de geschiedenis opgehaald wordt van de voerman en koopman Leonhard Koppe. Hij smokkelde twaalf nonnen uit het klooster te Nimbschen die zich tussen de haringvaten hadden verstopt. Velen van hen zijn toen aan de man geholpen. Eén daarvan was de vrouw van Luther, Catharina van Bora.

Op 30 november 1524 schreef Luther aan zijn vriend Spalatinus: ‘Ik ben niet van hout en steen; maar mijn hoofd staat niet naar een huwelijk; dagelijks verwacht ik de dood; ik hoop dat God mij niet lang meer zal laten leven.’ Inderdaad liep Luther met de dood in de schoenen want hij was vogelvrij verklaard. Echter, ook in Luthers leven bleek dat papier geduldig is. Want op 27 juni 1525, een half jaar na deze stellige uitspraak trad hij in het huwelijk met Catharina van Bora.

Catharina van Bora werd op 29 januari 1499 geboren te Lippentorf in de omgeving van Leizpig. Ze was nog maar een meisje van rond de zeven jaar toen haar moeder overleed en ze in het klooster ‘Marienthron’ te Nimbschen werd geplaatst door haar vader. Ze was daar in goede handen, want een zus van haar vader verbleef er en een familielid van haar moeder was hier abdis. Hoewel het kloosterleven een leven van afzondering van de bewoonde wereld betekende, bleven de kerkelijke gebeurtenissen in het Duitse rijk ook daar niet verborgen. Het optreden van Luther tegenover de aflaathandel van Tetzel en het aanslaan van de 95 stellingen aan de deur van de slotkapel te Wittenberg bereikte ook de kloosterlingen. Ook Luthers publicaties over het huwelijk en zijn gedachten over celibaatsgeloften werden in het klooster bekend. Twaalf nonnen kregen steeds meer aversie tegen het kloosterleven. Ze hadden behoefte aan vrijheid, maar bovenal aan de zuivere evangelieverkondiging. Hoe moesten ze het klooster verlaten? Daar wist Luther raad op. Met Leonhard Koppe, koopman en raadslid van Torgau, werd afgesproken dat hij de twaalf nonnen uit het klooster zou smokkelen. In de paasnacht van 5 april 1523 was het zover. De nonnen werden in de huifkar tussen de haringtonnen verstopt en het transport kon beginnen. De voerman waagde hiermee veel, want op het wegsmokkelen van een non stond de doodstraf in die contreien.

Luther, onder wiens leiding de nonnen waren bevrijd, nam de taak op zich als ‘huwelijksmakelaar’. Hij kwam met Kaspar Glatz op de proppen, een predikant met een niet al te gemakkelijk karakter. Catharina zag een huwelijk met hem echter niet zitten. Toen Catharina in die tijd zich liet ontglippen: ‘Dan ben ik liever met Amsdorff of Luther getrouwd’, was die opmerking voor Luther reden om zelf naar haar hand te vragen. Dat was niet tevergeefs.

Na haar huwelijk ging Catharina opnieuw het klooster in. Nu echter niet meer als non maar als echtgenote. Luther bewoonde namelijk het Zwarte Klooster, vernoemd naar de zwarte habijten die de monniken vroeger droegen. Sinds de reformatie werd het klooster, waar inmiddels geen monnik meer te vinden was, ter beschikking gesteld aan de universiteit. Er werden studenten ondergebracht, er werd lesgegeven en Luther kon er een gedeelte van bewonen. Sabine Hiebsch schrijft: ‘Catharina gaf niet leiding aan een klein gezin maar aan een klein bedrijf.’ Naast de zorg voor de kinderen die ze ontvingen, moesten ook de studenten verzorgd worden. Catharina gaf leiding aan het verzorgen van de veestapel, de visvijver en ze verzorgde het akkerland op een buiten de stad gelegen boerderij. Tevens had ze een bierbrouwerij onder haar hoede, terwijl ze ook niet onbekend was met geneeskrachtige kruiden. Aan haar man had ze wat dat betreft niet veel. Zakelijk was hij allerminst. Daarnaast was hij gul en goedgeefs. Van de opbrengst van zijn vele publicaties heeft hij uit overtuiging nooit iets aangenomen. Hij leefde van een salaris dat de keurvorst hem gaf en van een jaarlijkse gift van de koning van Denemarken die een volgeling van hem was. Catharina kreeg beschikking over het kostgeld dat de studenten betaalden.

(tekst gaat verder onder foto)

Catharina moest haar goedgeefse en goedgelovige man nog wel eens corrigeren. Luther nam het ludiek op. De brieven aan zijn vrouw die bewaard zijn gebleven, zijn bijna allemaal geadresseerd aan ‘de heer Catharina Lutherin, dokterin, predikantsvrouw te Wittenberg’. Ook adresseerde hij wel aan ‘de rijke vrouw van Zolsdorf’; ‘aan mijn hartelijk geliefde huisvrouw Catharina van Zolsdorf, van de varkensmarkt en wat zij nog meer is’; ‘aan mijn vriendelijke, lieve huisvrouw Catharina Luther van Bora, predikster, brouwster, tuinierster, en wat zij nog meer kan’; ‘mijn Catena (keten)’; ‘morgenster van Wittenberg’ ‘mijn heer en mijn Mozes’; ‘mijn gebiedster’ en ‘mijn keizerin’. Om zijn genegenheid tot haar, kracht bij te zetten, zei hij eens: ‘De Galatenbrief is mijn briefje, daar heb ik me aan toevertrouwd, het is mijn Käthe von Bora.’

Het huwelijk van Luther en Käthe werd gezegend met zes kinderen, te weten Hans (1526-1575), Elisabeth (1527-1528), Magdalena (1529-1542), Martin (1531-1563), Paul (1533-1593) en Margaretha (1534-1570). Tweemaal moesten ze een kind naar het graf brengen.

Catharina was een echte ‘hulpe tegenover’. Bekend is dat zij bij een depressieve bui van haar man de luiken dicht liet en zich in rouwkleding hulde. Op Luthers vraag wie er dood was antwoordde zij: ‘God is dood! Als jij niet meer werkt en bidt, preekt en zingt, dan is God dood en heeft geen macht meer.’ Toen was hij spoedig genezen.

Het gebeurde ook wel andersom. Toen geleerde heren bij haar aan tafel theologiseerden over het offer van Abraham maakte ze de opmerking: ‘Het wil er bij mij niet in dat God zoiets gruwelijks van iemand zou verlangen, om zijn eigen kind te vermoorden.’ Luther reageerde: ‘Lieve Käthe, kun je dan geloven, dat God Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere en Heiland Jezus Christus, voor ons wilde laten sterven, terwijl Hij toch niets anders in de hemel en op de aarde heeft gehad dan deze geliefde Zoon?’

Luther overleed op 18 februari 1546 vrij plotseling te Eisleben waar hij op bezoek was. Catherina bleef als 47-jarige weduwe achter met vier kinderen in de leeftijd van 19, 14, 13 en 11. Ze heeft het niet makkelijk gehad tijdens de laatste jaren van haar leven. Gedurende de Schmalkadische oorlog – tussen roomse en protestantse vorsten – moest ze Wittenberg verlaten om zich tijdelijk in Maagdenburg te vestigen. Haar boerderijtje werd met de grond gelijk gemaakt. Na vier hartelijke smeekbeden aan de koning van Denemarken kreeg ze uiteindelijk nog een gift die lang zo groot niet was als de giften die ze ontving toen haar man nog leefde. Desondanks hield Catharina door haar zakelijk inzicht en geloofsvertrouwen het hoofd boven water. Ze was teleurgesteld in allerlei heren, maar niet in haar Heere en Heiland!

In 1552 brak de pest uit in Wittenberg. Catharina vertrok naar Torgau. Onderweg viel ze uit de wagen en werd ernstig gewond uit het water gehaald bij de plaats waar het ongeluk gebeurde. Na drie maanden kritiek te hebben gelegen, overleed ze op 22 december 1552 in Torgau. Enkele van haar laatste woorden waren: ‘Ik zal mijn Heere Christus aankleven als een klit aan een kleed.’


Dit artikel is verschenen in Vrouw tot Vrouw magazine. Meer weten? Kijk hier.